De baby kan bijvoorbeeld te vroeg geboren zijn en heeft nog onvoldoende kracht en uithoudingsvermogen om te zuigen en te slikken. Soms is het slikmechanisme verstoord door beschadiging van mond of keel, of de besturing van het slikken vanuit de hersenen functioneert niet goed. Dit kan het gevolg zijn van hersenletsel, voor, tijdens of na de geboorte. Soms kan het kind wel slikken maar wil dit niet, om verschillende redenen. Ook dan kan de arts besluiten om sondevoeding te starten.
Gedurende de periode van sondevoeding oefent het kind zijn mond- en kauwspieren weinig. Dit is ongunstig voor de ontwikkeling van het zuigen, slikken, afhappen en het kauwen. Dit kan een negatieve invloed hebben op de spraakontwikkeling. Als tijdens eten en drinken de mond- en tongspieren niet goed bewegen is er kans op problemen bij de vorming van de spraakklanken. Bij het spreken worden namelijk dezelfde spieren gebruikt als bij het eten en drinken.